De (oude) liturgische kalender kent 1 juli als het Feest van het Kostbaar Bloed van Onze Heer Jezus Christus.
Daarom was/is van oudsher de maand juli toegewijd aan het Heilig Bloed. Paus Johannes XXIII schreef in 1960 een prachtige Apostolische Brief ‘Inde a primis’ waarin hij de gelovigen aanspoort tot een grotere devotie voor het kostbaar Bloed waarvan, citerend Sint-Thomas van Aquino, “één druppel de wereld kan reinigen van alle zonden”. Hij schrijft: “De kracht van het Bloed van Christus, God en mens, is oneindig groot, en de liefde, die onze Verlosser bewogen heeft, het te vergieten, is eveneens oneindig.
Reeds bij de besnijdenis op de achtste dag na zijn geboorte vergoot Hij Zijn Bloed, en daarna heeft dit overvloedig gestroomd, toen Hij in de hof van Getsemane, “aan doodsangst ten prooi” nog met meer aandrang bad, bij zijn geseling en doornenkroning, toen Hij opging naar Calvarië en daar aan het kruis genageld werd, en tenslotte toen zijn zijde met een brede wond werd geopend, tot een teken van dit goddelijk Bloed, dat ook vloeit door alle Sacramenten van de Kerk. Dit alles maakt het niet alleen passend, maar ook noodzakelijk, dat alle gelovigen door het Bloed herboren, dit met godsvrucht aanbidden en het een dankbare liefde betuigen.”
In 2009 zei paus Franciscus over het Kostbaar Bloed van Christus: “Op de schreeuw om het vergoten bloed dat van zovele plaatsen ter wereld naar God opstijgt, antwoordt God met het bloed van zijn Zoon die zijn leven voor ons gegeven heeft. Christus heeft het kwaad niet met kwaad beantwoord, maar met het goede, met zijn oneindige liefde. Het Bloed van Christus is de waarborg van Gods trouwe liefde voor de mensheid. Met de blik op de wonden van Christus, kan elke mens, zelfs in omstandigheden van uiterste morele ellende, zeggen: God heeft mij niet verlaten, Hij heeft mij lief, Hij heeft zijn leven voor mij gegeven; en zo kan hij de hoop terug vinden. Moge de Maagd Maria die met de apostel Johannes onder het kruis het testament van Jezus’ Bloed opving, ons helpen de onschatbare rijkdom van deze genade te herontdekken en er innig en eeuwig dankbaar voor te zijn.”