Zuster Maria Faustina Kowalska

Zuster Maria Faustina Kowalska werd geboren op 25 augustus 1905 in het Poolse dorpje Glocowice, als derde van tien kinderen. Ze ontving de doopnaam: “Helena”. Op 1 augustus 1925 werd Helena Kowalska kloosterlinge in de Congregatie van O.L. Vrouw van Barmhartigheid, ook Magdalena-zusters genoemd. In 1928 legde zij de tijdelijke gelofte af en vijf jaar later, in 1933, de eeuwige gelofte. Ze ontving de kloosternaam Zuster Maria Faustina, waaraan later wordt toegevoegd: “van het heilig Sacrament”. De naam Faustina betekent ‘begunstigde’.

In verschillende kloosters vervulde zij de taken van keukenhulp, hovenierster en portierster. Uiterlijk onderscheidde zij zich in niets van haar medezusters, behalve door een intens religieus leven, dat op velen een diepe indruk maakte. Op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis verscheen haar de H. Maagd, die haar vertelde dat zij op verlangen van God op een geheel andere wijze haar Moeder zou zijn en leerde haar de weg naar volmaaktheid. Zij muntte vooral uit in de nederigheid, want Maria had haar gezegd: “Nederigheid, nederigheid en nogmaals nederigheid.” Dikwijls genoot zij het gezelschap van engelen en verscheen haar het Goddelijk Kind. Zij doorleefde het lijden van Christus alsof zij er zelf bij tegenwoordig was en ontving verheven openbaringen omtrent het geheim van de H. Drie-eenheid. Ze bad veel voor de zielen in het vagevuur, vaak stond God de zielen toe haar hulp en verlichting te vragen en later haar bevrijding aan te kondigen. Nog meer ging haar echter het lot der stervenden ter harte. “Vandaag”, schrijft ze, “zag ik Jezus in doodstrijd en Hij fluisterde mij toe: Mijn dochter, help Mij de zielen van de zondaars te winnen. Ik begreep hoe ik hen redden moest en bereidde mij voor op groter smarten. Mijn lijden nam toe en ik gevoelde de wonden in mijn handen en voeten en zijde. Ik voelde de haat van de zielevijand, maar hij kon mij geen kwaad berokkenen.” “Dikwijls”, schrijft ze, “had ik contact met de stervenden, soms met hen die op verre afstand waren en door het gebed ontving ik voor hen de genade van het geloof in Gods Barmhartigheid.

De eerste verschijning, die zuster Faustina van Jezus mocht ontvangen, was te Plock (Polen) op 22 februari 1931. Zij verhaalt als volgt:” Toen ik ’s avonds in mijn cel was, aanschouwde ik Jezus, gekleed in een wit gewaad. De rechterhand had Hij opgeheven om de Zegen te geven, met de andere raakte Hij zijn kleed aan ter hoogte van Zijn Hart. Uit het kleed, dat bij het Hart een weinig was geopend, schitterden twee stralenbundels: de ene was rood, de andere wit. Stil schouwde ik op naar de Heer. Mijn ziel was beangst, doch tevens opgetogen van vreugde. Na enkele ogenblikken zei de Verlosser mij:” Vervaardig een beeld van Mij, gelijk gij Mij nu aanschouwt met het onderschrift:” Jezus, ik vertrouw op U! Ik wil dat dit beeld vereerd wordt, eerst in uw kapel en daarna in geheel de wereld.” Haar opdracht wordt het de barmhartigheid van Jezus over de gehele wereld te verbreiden. Alle priesters moeten verkondigen hoe groot de barmhartigheid van Jezus is. Ook vraagt Jezus de bekering van de zondaars, zonder vrees mogen zij tot Hem komen. Deze zending van de eenvoudige zuster Maria Faustina begon in 1931 en is nu wereldwijd van grote betekenis. De tweede zondag na Pasen wordt de dag van de Goddelijke Barmhartigheid en in de gehele Kerk gevierd.

Op 27 mei 1933 vertrekt zuster Faustina naar Wilno (Vilnius). Daar ontmoet ze de eerwaarde Sopocko die haar geestelijk leidsman wordt. Na heel wat aarzelingen besluit deze de beeltenis van de barmhartige Jezus te laten schilderen, maar hij wil weten wat de betekenis is van de witte en rode lichtbundels die uit het Hart van de Heer stralen. Zuster Faustina ondervraagt de goddelijke Meester en deze antwoordt: “Zij betekenen water en bloed. Het water dat de zielen rechtvaardigt, het bloed dat leven van de ziel is. Zij vloeien uit mijn op het kruis doorboorde Hart. Deze stralen beschutten de ziel tegen de toorn van mijn Vader”, dat wil zeggen tegen de terecht verdiende straffen voor onze tekortkomingen. Op de zondag van Quasimodo (Paasoctaaf) in 1935 wordt het icoon in het openbaar tentoongesteld in het heiligdom van Onze-Lieve-Vrouw van Ostra Brama en terstond manifesteert de goddelijke Barmhartigheid zich door middel van talloze genaden van buitengewone bekeringen.

Op vrijdag 8 december 1937 voelde Zuster Faustina sterk de nabijheid van God gedurende de H. Mis. Na de H. Communie zag zij met een groot vertrouwen tot Hem op en vroeg Hem: “Jezus, ik smeek U om uw oneindige Barmhartigheid, laat alle zielen die vandaag zullen sterven voor het vuur van de hel gespaard blijven, zelfs al waren zij de grootste zondaars. Het is vandaag vrijdag, de dag van uw bitter lijden op het kruis. Omdat uw Barmhartigheid oneindig is, zullen de engelen zich er niet over verbazen.” En de goddelijke Meester drukte haar inniger aan zijn Goddelijk Hart en zei: “Beminde dochter, gij begrijpt goed de afgrond van mijn Barmhartigheid. Weet, dat wat gij vraagt een grote gunst is, maar Ik zal doen wat gij vraagt.”

In opdracht van haar geestelijke leider schreef zij een dagboek in zes delen.

In februari 1938, enige maanden voor haar dood, kreeg Maria Faustina een verschijning van de Heilige Maagd Maria. Zij verscheen haar in een groot licht, gekleed in het wit en omgord met een gouden ceintuur. Op Haar sluier droeg zij een gouden kroon. Op Haar arm droeg Zij het Kind Jezus. De Heilige Maagd keek haar aan en zei: “Ik ben de Moeder van het Priesterschap”. Daarna legde Zij Haar Kind op de grond neer, hief Haar rechterarm ten hemel op, keerde zich naar Maria Faustina toe en zei: “Mijn God, zegen Polen, zegen de Priesters”. Zij keerde zich daarna tot de kloosterzuster en zei: “Zeg tegen de priesters, wat je zojuist hebt gezien”.

Tot aan het eind van haar leven heeft zuster Faustina werken van Barmhartigheid jegens haar naasten volbracht. Vanaf 1933 is ze door tbc aangetast. Haar meerderen zien niet onmiddellijk de ernst van het kwaad in dat de zuster in stilte verdraagt. In december 1936, terwijl de ziekte al ver is gevorderd, wordt ze naar het sanatorium gestuurd. Ze blijft daar vier maanden; vervolgens, in l938, opnieuw vijf maanden. Ze bidt vurig voor de stervenden in haar omgeving waarin ze vaak bekeringen bewerkstelligt, zelfs onder menselijk gesproken wanhopige omstandigheden. Ze bidt tot hun intentie het “rozenhoedje voor de goddelijke Barmhartigheid” dat haar is geopenbaard op 14 september 1935 (cf. ingesloten beeltenis). Zuster Faustina overleed in geur van heiligheid op 5 oktober 1938 aan tuberculose in het moederhuis te Lagiewniki bij Krakau. Ze was toen 33 jaar oud. Het informatief proces dat duurde van 1965 tot 1967 over haar leven en deugden werd ingezet en plechtig afgesloten door kardinaal Karol Woytila. Tijdens dit proces werd op 25 november 1966 haar stoffelijk overschot overgebracht naar de kapel van de Zusters van de Moeder van de Goddelijke Barmhartigheid te Lagiewniki. Het zaligverklaringproces van de Dienares van God werd ingezet in januari 1968. Op 18 april 1993, op Beloken Pasen, de dag waarop het feest gevierd wordt van de Goddelijke Barmhartigheid van het H. Hart, werd zij te Rome zalig verklaard. De heiligverklaring voltrok zich op 30 april 2000.

Paus Johannes Paulus II z.g. heeft de eerste zondag na Pasen uitgeroepen tot Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid.

Wat daarop volgde was nog verbazingwekkender. De verspreiding van de devotie in Polen kreeg een bijna epidemisch karakter in de oorlogsjaren. De bidprentjes met het intense portret van Jezus met de twee lichtstralen uit zijn borst, was algemeen bekend. Men bezocht massaal het klooster in Lagieuwniki waar Faustina’s graf lag en de bijbehorende kapel. De religieuzen vertelden de pelgrims over haar liefde en bezorgdheid voor Polen, over Faustina’s voorzeggingen over de oorlog. Er werden alom vieringen gehouden en op de zondag na Pasen werd het feest van de Barmhartigheid gevierd. Plechtige wijdingen van de afbeelding vonden plaats.

Bisschoppen gaven toestemming om de bidprentjes en afbeeldingen te publiceren. In 1951 waren er 130 centra van de goddelijke Barmhartigheid in Polen. Bovendien werd de devotie door soldaten en vluchtelingen naar alle delen van de wereld gebracht.

God wil de wereld redden. Daarom gaf Hij aan Zuster Faustina de zending, de mensen op te wekken tot een onbegrensd vertrouwen in de Barmhartigheid van Zijn Goddelijk Hart. Zo sprak Jezus onder meer tot haar: “Weet, mijn dochter, dat mijn Hart de Barmhartigheid zelf is. Vanuit deze zee van Barmhartigheid vloeien stromen van genaden over de hele wereld. Geen ziel die tot Mij komt, gaat van Mij heen zonder gesterkt te zijn. Alle ellende verdwijnt in mijn Barmhartigheid en elke genade, die verlost of heiligt, stroomt uit deze bron. Ik wil dat de priesters tot de zondige zielen over mijn grote Barmhartigheid zullen preken”. En: “Gelijk een moeder die haar kind beschermt, zo bescherm Ik de zielen, die gedurende hun leven het vertrouwen op mijn Barmhartigheid zullen bevorderen en in het uur van hun dood zal Ik niet hun rechter maar hun Zaligmaker zijn.”