De barmhartigheid en de gerechtigheid van God

Verering van de goddelijke Barmhartigheid volgens de openbaringen aan de Heilige zuster Faustina

Jezus zei tot zuster Faustina:

“Voordat Ik als rechtvaardige Rechter verschijn, kom Ik eerst nog als Koning van Barmhartigheid. Voordat de dag van de gerechtigheid aanbreekt, zal er aan de hemel en op de aarde een teken zijn. Dan zal aan de hemel het teken van het Kruis verschijnen: uit elke wonde van mijn handen en voeten zullen lichtstralen tevoorschijn komen, die voor korte tijd de aarde verlichten. Dit zal geschieden, korte tijd voor de laatste dag.”

De barmhartigheid en de gerechtigheid van God

Uittreksel uit de openbaringen van Jezus aan de Poolse zuster Faustina Kowalska (1905-1938) van de congregatie van de Zusters van “de Moeder van Barmhartigheid”; door Paus Johannes Paulus II op 18-4-1993 zalig verklaard en heilig verklaard op 30 april 2000:

“Verkondig aan de wereld mijn grote, ondoorgrondelijke barmhartigheid. Bereid de wereld voor op mijn tweede komst. Voordat Ik als rechter kom, zet Ik eerst de poorten van mijn barmhartigheid nog heel ver open. De vlammen van mijn barmhartigheid verteren Mij. Ik voel me gedrongen deze over de zielen uit te storten. Uit al mijn wonden, in ’t bijzonder uit mijn Hart, vloeien stromen van liefde. Om te straffen heb Ik de hele eeuwigheid; nu verleng Ik nog de tijd van mijn barmhartigheid. Ik straf alleen als men Mij daartoe dwingt. Ik wil, dat de zondaars zonder enige vrees tot Mij komen. De grootste zondaars hebben heel speciaal recht op mijn barmhartigheid. Ik ben verheugd als zij hun toevlucht nemen tot mijn barmhartigheid. Ik overlaad hen met liefde, meer nog dan zij verwachten. Omwille van hen ben Ik naar deze aarde gekomen; omwille van hen heb Ik mijn bloed vergoten. Ik kan niemand straffen, die op mijn barmhartigheid vertrouwt. Geen enkele zonde, al was zij een afgrond van slechtheid, kan mijn barmhartigheid uitputten; want hoe meer men neemt, des te rijkelijker stroomt zij. Al waren zijn misdaden zo zwart als de nacht, toch zal de zondaar, die zijn toevlucht neemt tot mijn barmhartigheid Mij verheerlijken en mijn lijden eren. In het uur van zijn dood zal Ikzelf hem verdedigen als mijn eer.

De grootste zondaar ontwapent mijn toorn, als hij roept om mijn medelijden. Ik zal hem recht doen door mijn ondoorgrondelijke, oneindige barmhartigheid. Ik ben heilig en de kleinste zonde vervult mij met afschuw. Als de zondaars echter berouw hebben, is mijn barmhartigheid grenzeloos. Ik achtervolg hen met mijn barmhartigheid op al hun wegen. Als zij tot Mij terugkeren, vergeet Ik alle bitterheid en verheug me over hun thuiskomst. Zeg hen, dat Ik nooit ophoud op hen te wachten: Ik luister naar hun harten om de geringste hartslag op te vangen, die voor Mij bedoeld is. Ik achtervolg hen met wroeging en beproevingen, met storm en bliksem en met de lokroep van de Kerk: Als zij echter al mijn genaden afwijzen, laat Ik hen aan zichzelf over en geef hen nog, hetgeen zij wensen. Wie niet door de deur van mijn barmhartigheid wil gaan, moet voor mijn gerechtigheid verschijnen.
Ik ben blij, als men veel van Mij verlangt; want het is mijn verlangen veel te geven, steeds meer en meer. Bekrompen mensen, die weinig verlangen, maken me verdrietig. Mijn dochter, laat iedereen weten dat Ik een en al liefde en barmhartigheid ben. Eenieder, die met vertrouwen tot Mij komt, ontvangt mijn genade zo overvloedig, dat hij ze niet bevatten kan en hij zal ze ook naar andere mensen laten stromen. Als een ziel mijn goedheid prijst, beeft satan en vlucht naar het diepste van de hel. Zeg tegen de priesters, die zij hun best doen om apostelen van mijn barmhartigheid te worden, dat Ik aan hun woorden een onweerstaanbare kracht en overtuiging geef en de harten zal aanraken van eenieder, die zij aanspreken.

Niets kwetst Mij zo zeer als het gebrek aan vertrouwen van een godgewijde ziel. Haar ontrouw doorboort mijn Hart. De zonden van twijfel aan mijn goedheid treffen mij het wreedst! Gelooft dan toch minstens mijn wonden!

De zielen, in de wereld en in het klooster, die Mij zonder voorbehoud beminnen, zijn een vreugde voor mijn hart en de blik van mijn Vader rust met welbehagen op hen. Zij zijn degenen, die een dam opwerpen tegen mijn gerechtigheid en de sluizen van mijn barmhartigheid openzetten. De liefde van deze zielen draagt de wereld.


 In het vagevuur
In het begin van haar kloosterleven, tijdens een korte ziekte, vroeg zuster Faustina aan Jezus voor wie zij nog moest bidden? Jezus antwoordde mij: “Hij zou het mij laten beseffen…” De volgende nacht zag ik mijn engelbewaarder, die mij bevel gaf hem te volgen. Plotseling bevond ik mij in een nevelige plaats vol vuur bij veel lijdende zielen. Deze zielen bidden heel innig, maar zonder resultaat voor zichzelf. Alléén wij kunnen hen helpen. De vlammen om hen heen deden mij niets. Mijn engelbewaarder verliet mij geen moment. Ik vroeg de zielen wat hun grootste lijden was. Als uit één mond antwoordden zij, dat hun grootste kwelling was het verlangen naar God. Ik zag ook O.L. Vrouw, hoe Zij de zielen in het vagevuur bezocht… Zij brengt hen verzachting. Ik wilde nog meer met hen spreken, maar mijn engelbewaarder gaf me een wenk om te gaan. Een stem in mijn binnenste zei me: “Mijn barmhartigheid wil dit niet, maar de gerechtigheid eist het.” Sinds die tijd onderhoud ik een innigere relatie met de lijdende zielen.


Afdaling in de hel
Eind oktober 1936 moest zuster Faustina afdalen in de hel, plaats van de verschrikkingen, om daarover te berichten. Zij schrijft in haar dagboek: “Vandaag werd ik door een engel in de diepten van de hel gebracht. Het is een plaats van grote kwellingen, ze is geweldig uitgestrekt. De soorten kwellingen, die ik zag, zijn de volgende: – De eerste kwelling waaruit de hel bestaat, is het verlies van God; – De tweede: de voortdurende gewetenswroeging; – De derde: deze toestand verandert nooit meer; – De vierde: het vuur doordringt de zielen zonder ze te vernietigen; dat is een verschrikkelijk lijden; het is een zuiver geestelijk vuur, dat voortkomt uit Gods toorn; – De vijfde kwelling: de constante duisternis en een vreselijke stank. Ondanks de duisternis zien de duivelen en de verdoemde zielen elkaar. Ze zien al het kwaad van de anderen alsook dat van henzelf; – De zesde kwelling: het onafgebroken gezelschap van satan. – De zevende kwelling: de verschrikkelijke wanhoop, de haat tegen God, de godslasteringen, vloeken en scheldwoorden. Dat zijn kwellingen, waar alle verdoemden gemeenschappelijk onder lijden, maar dat is nog niet alles. Er zijn nog speciale kwellingen voor de afzonderlijke zielen, namelijk; de kwellingen van de zintuigen. Iedere ziel ondergaat verschrikkelijk en onbeschrijflijk lijden, dat verband houdt met de manier waarop zij gezondigd heeft. Er zijn vreselijke spelonken en martelputten, waarin de vorm van foltering verschillend is.

Alleen al bij het zien van deze ontzettende straf zou ik gestorven zijn, als de almacht van God mij niet ondersteund had. De zondaar moet weten dat hij de hele eeuwigheid gemarteld wordt met het zintuig, waarmee hij zondigt. Ik schrijf hierover op bevel van God, zodat geen enkele ziel de uitvlucht kan gebruiken dat de hel niet bestaat of kan zeggen dat daar nooit iemand geweest is en men niet weet hoe het daar is. Ik, zuster Faustina, was op bevel van God in de diepten van de hel om de zielen te vertellen dat de hel bestaat en daarvan te getuigen. Ik kan daar nu niet over spreken, want God heeft bepaald, dat ik dit schriftelijk moet nalaten. De duivels hadden een grote haat tegen mij, maar op bevel van God moesten zij mij gehoorzamen. Wat ik opgeschreven heb, is slechts een zwakke afspiegeling van de dingen, die ik zag. Een ding viel mij op, daar zijn voornamelijk zielen, die niet geloofd hadden dat de hel bestaat. Toen ik weer terug was, kon ik me niet herstellen van de schrik, hoezeer de zielen daar lijden. Daarom bid ik nu nog vuriger voor de bekering van de zondaars. Ik smeek zonder ophouden om Gods barmhartigheid voor hen.”


Blik in de hemel
Enkele weken later, op 27 november 1936, mocht zuster Faustina in een onbeschrijflijk gelukzalig visioen de heerlijkheid van de hemel zien. Ze schrijft hierover in haar dagboek: “Vandaag was ik in de geest in de hemel en zag het onvoorstelbaar mooie en het geluk, dat ons na de dood wacht. Ik zag hoe alle schepselen zonder ophouden God loven en eren. Ik zag hoe groot de gelukzaligheid van God is, die uitstroomt over alle schepselen en hen vervult met onmetelijk diepe vreugde en hoe alle roem en eer uit dit geluk terugkeert naar de Bron.

Ze dringen door in de diepten van God, het innerlijke leven van God beschouwend – van de Vader, van de Zoon en van de H. Geest – dat ze nooit zullen begrijpen of doorgronden. Deze Bron van geluk is in haar wezen onveranderlijk, maar toch altijd nieuw. Er borrelt vreugde en zaligheid uit op voor alle schepselen. Nu begrijp ik de H. Paulus, die gezegd heeft: “Geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, in geen mensenhart is opgekomen, hetgeen God bereid heeft voor degenen, die Hem liefhebben.” En God liet mij begrijpen, dat er maar één ding is dat in zijn ogen oneindige waarde heeft en dat is de liefde tot Hem, liefde, liefde en nog eens liefde. Niets is te vergelijken met één enkele daad van zuivere liefde tot God. Welke onvoorstelbare gunsten geeft God aan de ziel, die Hem oprecht liefheeft. O, gelukkig de zielen in wie Hij reeds hier op aarde welbehagen heeft; het zijn de kleine, nederige zielen [ zie ook website van pastoor Geudens ‘Legioen Kleine Zielen’: https://hetlegioenkleinezielen.wordpress.com ]. De grote heerlijkheid van God, die ik waarnam, wordt door allen die in de hemel zijn geprezen, naargelang de trap van genade en rangorde, waarin zij zijn ingedeeld. Toen ik deze macht en majesteit van God zag, werd mijn ziel niet vervuld van huiver, ook niet van angst. Nee, helemaal niet. Mijn ziel werd vervuld van vrede en liefde. Hoe meer ik de majesteit van God leer kennen, des te meer ben ik erover verheugd dat God is zoals Hij is. Ook zijn majesteit verheugt mij oneindig en ook, dat ik maar zo klein ben. Omdat ik zo klein ben, draagt God mij in zijn hand en drukt mij aan zijn Hart.

“O mijn God, wat heb ik medelijden met de mensen, die niet in het eeuwige leven geloven. Ik bid vurig voor hen, dat ook zij door een straal van barmhartigheid geraakt worden en God hen aan zijn vaderlijk Hart zal drukken”.


Verering van de goddelijke Barmhartigheid
Tot de zending van zuster Faustina hoort: zich in totale overgave en met grenzeloos vertrouwen inzetten voor de verering van de goddelijke Barmhartigheid. En dit in zulke mate dat zij zegt: “O God, inhoud van mijn liefde, ik weet, dat op de dag van mijn dood mijn opdracht pas zal beginnen.”

Jezus verzekert haar nadrukkelijk: “Jouw opdracht is het, een grenzeloos vertrouwen te stellen in mijn goedheid en Ik zal je alles geven wat je nodig hebt. Door je vertrouwen sta Ik bij jou in de schuld. Als je vertrouwen groot is, zal mijn goedgeefsheid mateloos zijn. Schrijf zorgvuldig elke zin op, die betrekking heeft op mijn barmhartigheid, die Ik je dicteer tot nut van talrijke zielen.”
Uitdrukkelijk verlangde Jezus:
1. De afbeelding van de barmhartige Jezus
2. Het feest van de goddelijke Barmhartigheid met de daaraan voorafgaande noveen
3. De rozenkrans van de goddelijke Barmhartigheid en lofprijzingen
4. De stichting van de orde van de goddelijke Barmhartigheid.
Schietgebeden:
Jezus, zachtmoedig en nederig van Hart, maak ons hart gelijkvormig aan uw Hart en schenk ons een grenzeloos vertrouwen! Allerbarmhartigste Verlosser, ik wijd mij volledig en voor altijd aan U toe. Maak van mij een gewillig instrument van uw barmhartigheid. Een andere keer zegt Jezus: «Bid een noveen tot intentie van de Heilige Vader. Deze noveen bestaat uit 33 akten, dit wil zeggen: herhaal 33 maal het kleine gebed tot de Barmhartigheid dat Ik u geleerd heb: O bloed en water, die uit het Hart van Jezus stroomden als bron van Barmhartigheid voor ons, ik vertrouw op U!» (1. 142)


Het genadebeeld van de barmhartige Jezus

Zuster Faustina bericht: “Het was in Plock, op zondag 22 februari 1931, de eerste zondag van de vastentijd. ’s Avonds, toen ik in mijn kloostercel was, zag ik Jezus, in het wit gekleed. Een hand was omhoog geheven in een zegenend gebaar, de andere rustte op de borst. Ter hoogte van het hart was het kleed een beetje geopend en liet twee stralenbundels tevoorschijn komen; de ene was rood, de andere wit. Stil bekeek ik de Heer. Mijn ziel was met ontzag vervuld, maar ook met grote vreugde.”

Kort daarna sprak Jezus tot mij: “Schilder een afbeelding van Mij, zoals je Me ziet en schrijf er onder: Jezus, ik vertrouw op U! Ik verlang dat deze afbeelding vereerd wordt; eerst in jullie kapel, daarna over de hele wereld. Ik beloof dat allen, die deze afbeelding vereren, niet verloren zullen gaan. Ik beloof hen de overwinning op de vijand tijdens hun leven en speciaal in het uur van de dood. Ikzelf zal hen verdedigen als mijn eigen eer.” – “De huizen, ja zelfs de steden, waar deze afbeelding vereerd wordt, zal Ik sparen en beschermen.”

Later in 1934, in Vilnius, vroeg zuster Faustina in opdracht van haar biechtvader naar de betekenis van de beide stralen. Toen hoorde ze in haar binnenste: “De twee stralen duiden bloed en water aan. De witte straal betekent het water, dat de ziel reinigt; de rode straal betekent het bloed, dat aan de ziel het leven geeft… Deze twee stralen kwamen vanuit de diepte van mijn barmhartigheid naar boven, toen mijn hart met de lans geopend werd op het kruis. Zij beschermen de zielen voor de toorn van mijn Vader. Gelukkig degene, die in hun schaduw leeft, want de hand van de goddelijke gerechtigheid zal hen niet treffen. De mensheid zal noch rust noch vrede vinden, totdat zij zich vol vertrouwen tot mijn barmhartigheid wendt. Maak bekend, dat de barmhartigheid de voornaamste eigenschap van God is. Alle werken van mijn handen zijn gekroond door mijn barmhartigheid.”

“Ik geef de mensen een vat, waarmee ze naar de bron van de barmhartigheid moeten komen om genaden te putten. Het vat is deze beeltenis met het onderschrift: Jezus, ik vertrouw op U.”

“Niet in de schoonheid van de kleuren ligt de grootheid van deze beeltenis, maar in mijn genade. Ik verlang dat deze beeltenis openlijk vereerd wordt.” “Mijn blik op deze afbeelding is dezelfde als mijn blik op het Kruis” (I.138). “Door middel van dit beeld zal Ik veel genade geven aan de zielen. Men moet hen echter herinneren aan de vereiste voorwaarden van mijn barmhartigheid, want het geloof; al is het krachtig, zal niet baten zonder de werken” (II, 162-163).

Het Feest van de goddelijke Barmhartigheid

“Ik verlang, dat het feest van mijn Barmhartigheid een toevlucht zal zijn voor alle zielen, maar vooral voor de arme zondaars. Op die dag staan alle schatkamers van mijn Barmhartigheid voor iedereen open. Ik zal een oceaan van genaden uitstorten over de zielen, die naar de bron van mijn Barmhartigheid komen. Allen, die op deze dag biechten en de H. Communie ontvangen, krijgen niet alleen vergeving van hun zonden, maar ook kwijtschelding van de straffen, die zij door hun zonden verdiend hebben.Niemand moet bang zijn om tot Mij te komen, zelfs niet al zouden zijn zonden rood zijn als scharlaken. Mijn barmhartigheid is zo groot, dat geen verstand, noch dat van de mensen, noch dat van de engelen haar ooit zou kunnen doorgronden. Het feest van de Barmhartigheid komt voort uit mijn diepste Wezen. Ik verlang, dat het op de eerste zondag na Pasen feestelijk gevierd zal worden. Dit feest zal een troost zijn voor de hele wereld.”

Orde van de goddelijke Barmhartigheid
Het laatste doel van de zending van zuster Faustina is het stichten van een kloosterorde van de goddelijke Barmhartigheid. Zuster Faustina kreeg daarover verschillende ingevingen. Zij sprak daar allereerst met haar biechtvader over. Pas later toen hij ernaar vroeg, sprak ze over de instructies, die Jezus haar gegeven had. “God wil”, schrijft ze, “dat deze kloostergemeenschap het uitstorten van de goddelijke Barmhartigheid over de mensheid afsmeekt.” Ik hoorde in mijn ziel de volgende woorden: “Jouw doel en dat van je medezusters is je met de grootst mogelijke liefde niet Mij te verenigen, de aarde met de hemel te verzoenen, de rechtvaardige toorn van God te kalmeren en voor de wereld barmhartigheid af te smeken.” Het moet een slotklooster zijn naar het voorbeeld van de Karmelieten. Haar invloed op de samenleving moet de gemeenschap uitoefenen door gebed, boete en liefdadigheid van lekezusters. Deze werken van naastenliefde moeten vooral gericht zijn op thuisloze kinderen en op eenzamen. Dat geldt ook voor lekemedewerkers.

Zuster Faustina was overtuigd dat deze orde gesticht moest worden en deed moeite om de toestemming daarvoor te krijgen. Zover kwam het echter niet. God wilde alleen, dat zij het plan daartoe uiteenzette, door de verplichtingen van de nieuwe orde bekend te maken. Zij zou slechts de geestelijke stichteres zijn. In juni 1937, zij was toen al zwaar ziek, zag zij kort voor haar dood in een droom het eerste klooster. Zij zag hoe haar biechtvader, in een kleine houten kapel, midden in de nacht de geloften van de eerste zes vrouwelijke leden in ontvangst nam. Wat zij voorzien had werd op 10 november 1944 werkelijkheid in Vilnius in de door bommen verwoeste kapel van de Karmelieten.

Aanwijzingen voor de vereerders van de goddelijke Barmhartigheid door pater Stanislas Skudrzuyk S.J. 

De vereerders moeten:
1. de afbeelding van de barmhartige Jezus in hun woning vereren en zich met al hun intenties en moeilijkheden vol vertrouwen tot Hem wenden.
2. zich toewijden aan de barmhartige Jezus.
3. leven in de genadestralen van de barmhartige Jezus d.w.z. hun best doen om hun hart altijd zuiver te houden en streven naar de christelijke volmaaktheid.
4. aan de dagelijkse gebeden het schietgebed: “Jezus, ik vertrouw op U”, toevoegen. Indien enigszins mogelijk dagelijks de rozenkrans van de goddelijke Barmhartigheid bidden of Gods barmhartigheid met andere gebeden eren.
5. de Moeder van God eren als “Moeder van Barmhartigheid” en onze hemelse Moeder bijzonder liefhebben en eren.
6. Gods barmhartigheid bekend maken door het verrichten van geestelijke en lichamelijke werken van barmhartigheid.


De zeven lichamelijke werken van barmhartigheid 

1. de hongerigen te eten geven
2. de dorstigen te drinken geven
3. de naakten kleden
4. vreemdelingen opnemen
5. de gevangenen bevrijden
6. zieken bezoeken
7. de doden begraven

De zeven geestelijke werken van barmhartigheid

1. de zondaars terechtwijzen
2. de onwetenden onderrichten
3. de vertwijfelden goede raad geven
4. de bedroefden troosten
5. de lastigen geduldig verdragen
6. degenen die ons beledigen graag vergeven
7. voor de levenden en overledenen bidden